De pronkrug van zijn oorsprong tot zijn invoering in Nederland
We kennen Rhodesian Ridgeback ook wel als ‘pronkrug’. Dit verwijst naar een streep haren die tegen de groeirichting van de vacht ingaan op de rug van de hond, van de schouders tot de heupen. Inmiddels weten we dat we aan de mooie, gespierde pronkrug een intelligente kompaan hebben met een waardige opstelling. Maar wat is nu eigenlijk de oorsprong van de pronkrug? Zijn Engelse naam ligt al een tipje van de sluier op: we moeten naar de voormalige Engelse kolonie Rhodesië, een gebied dat nu verdeeld is tussen Zambia en Zimbabwe.
Woeste waakhond
Toen de Nederlanders gedurende het midden van de zeventiende eeuw begonnen te handelen in het gebied van Kaapstad, leefde daar Khoikhoi-volk. Zij hadden voor de jacht een hondensoort die omgeschreven werd als lelijk en woest in de rol van waakhond. Deze slanke, gespierde hond was zo’n 46 centimeter hoog, met oren die zowel omschreven werden als hangend en als overeind staand. Opvallend was een lijn haren op de rug die tegen de richting van de vacht in groeiden. Enkele tientallen jaren later, terwijl de Nederlanders het zuiden van Afrika koloniseerden, begonnen ook de Europeanen die zich in het gebied vestigden de hond te gebruiken om te jagen en hun vee en huizen te beschermen voor leeuwen.
Boerhund, de voorganger
Tegen de tijd dat het 1860 was hadden de Europese kolonisten een verscheidenheid aan Europese hondenrassen meegenomen naar het zuiden van Afrika. Onder hen waren echte jachthonden als de Duitse dog, de bloedhond, de greyhound en de terriër. Vooral de kruising met de Duitse dog is uiteindelijk belangrijk geweest voor de ontwikkeling van de pronkrug als ras. De meegenomen rassen werden gekruist met hondenrassen die inheems waren in het zuiden van Afrika, zoals het door de Khoikhoi gebruikte ras. Hieruit kwam de Boer jachthond voort, die door van Nederlanders afstammende Afrikaners vaak ‘boerhund’ genoemd werd. Deze hond is de belangrijkste voorganger van wat wij nu kennen als de pronkrug. Een aantal andere rassen heeft ook een kleine contributie geleverd aan de ontwikkeling van de pronkrug. Dit zijn honden geweest die door Arabische handelaren en Aziatische immigranten zijn meegenomen, evenals de Britse en Ierse lurcher en de Russische borzoi.
Het begin van de bloedlijn
De predikant Charles Helm (1844-1915), geboren in de kolonie van Kaapstad, is degene die de officiële bloedlijn van de pronkrug heeft gestart. Hij bracht twee vrouwelijke honden met een pronk met zich mee naar de Hope Fountain missie in Matabeleland, in wat toen het zuiden van Rhodesië was. Daar werd hij, naast gewaardeerd tandentrekker, de politiek adviseur van de lokale stamkoning Lobengula. In Hope Fountain, wat nu onderdeel is van de Zimbabwaanse stad Bulawayo, woonde ook mede-Zuid Afrikaan Cornelis van Rooyen, die jaagde op groot wild, wiens huwelijk door Helm voltrekken werd. Van Rooyen zag de honden die Helm meegenomen had en besloot in 1879 zijn eigen honden te kruisen met die van Helm om de wachtersinstinct toe te voegen aan het ras van zijn eigen honden. Het is niet bekend of de eerste twee nakomelingen uit deze kruising ook een pronk hadden, maar bij hen begon de bloedlijn van de pronkrug. Het is mogelijk dat zij deze eigenschap wel bij zich droegen, maar het kan ook dat het door kruising met ander boerhunden en Khoikhoi-honden later in de lijn ingebracht is.
Leeuwenjagers
Nadat hij geprobeerd had zijn lijn te kruisen met pointers en Airedales, bracht het kruisen met collies Van Rooyen de beste leeuwenjagers. Nadat in eerste instantie vooral grijze honden met een ruwe wacht voortkwamen uit Helm’s lijn, kwam er vervolgens nageslacht met een meer rode vacht en een pronk die al door de genen van de boerhund in het ras meegedragen werd. Deze honden werden de basis voor een kennel dat gedurende de volgende 35 jaar honden voortbracht met de kwaliteit om een leeuw op afstand te houden door er telkens weer op af te snellen zonder te dichtbij te komen, zich even terug te trekken en die stappen te herhalen totdat de leeuw door de jager geschoten kan worden. Sommige van deze honden namen echter te veel risico en werden dan vermoord door de leeuw. Uit voorzichtigheid werden sommige van hen achtergehouden voor het fokken. Deze werden wel gebruik om wilde zwijnen en bavianen van akkers af te jagen. Zij konden zonder hulp van een jager een baviaan doden.
Originele standaard
De originele standaard voor het fokken van de Rhodesische leeuwenhond werd in 1922 opgesteld door F.R. Barnes, bij het oprichten van de eerste Ridgeback club. Dit gebeurde in Bulawayo. De standaard is gebaseerd op die van de Dalmatiër. De standaard werd in 1927 goedgekeurd door de Zuid-Afrikaanse kennelvereniging, waarbij de naam van de hond aangepast werd tot Rhodesian Ridgeback, de hond die wij kennen als pronkrug. In 1928 werden de eerste pronkruggen in Groot-Brittanië al getoond. In 1952 werd in Groot-Brittanië de Rhodesian Ridgeback Club of Great Britain opgericht om het ras te promoten in het land en aan juryleden te tonen, om zo een standaard voor het ras erkend te krijgen. Twee jaar later, in 1954, kwam de erkenning van de Britse kennelvereniging. In 1950 werden voor het eerst zes nauwkeurig geselecteerde pronkruggen van Zuid-Afrika naar de Verenigde Staten gebracht. Het duurde nog vijf jaar voordat de Amerikaanse kennelvereniging in 1955 de pronkrug erkende als een lid van de hound-groep.
De pronkrug in Nederland
De eerste pronkrug in Nederland heette Pegasus en zette in 1945 voet op Nederlandse bodem. Zijn eigenaresse was Ida Veldhuyzen van Zanten uit Hillegom, die een vliegtuigmaatschappij met vluchten naar de koloniën in Zuid-Afrika en Rhodesië beheerde. Zij kreeg daar een pronkrug genaamd Pegasus van een verpleegster die de hond had achtergelaten. Pegasus was gefokt door een Engelse militair op een basis van de RAF. Hij ging met Ida mee in het vliegtuig en sprong daar altijd meteen na de landing uit, waarna hij sprintend het vliegtuig probeerde bij te houden. Kort daarna werd duidelijk dat Veldhuyzen van Zanten geen verblijfsvergunning kreeg en de kolonie moest verlaten. Met Pegasus aan boord vloog ze naar Engeland. Hoewel ze de hond had getracht te verbergen, verraadde deze zichzelf bij de douane door te blaffen. Omdat Pegasus als smokkelwaar werd gezien, mocht ze niet het land in zonder dat de hond in quarantaine werd gezet. Daarom reisde ze meteen, samen met haar hond, per boot naar Calais en vond daarna haar weg terug naar Nederland. Pegasus leefde er niet lang. Hij woonde bij Ida, tegenover een kiprestaurant. Een kippenbotje, gekregen van bezoekers van het restaurant, bleef in zijn slokdarm steken en werd hem noodlottig.
De officiële erkenning
In 1947 importeerde ene mevrouw Goedhart-Bakker twee pronkruggen uit Zuid-Afrika. Beide honden waren dat jaar geboren en waren halfbroer en halfzus van elkaar. Het mannelijke exemplaar heette Ntombi In-Gonyama en het vrouwelijke exemplaar Indoena In-Gonyama. In 1949 mochten zij op uitnodiging van de de kynologenvereniging Zutphen en Omstreken aan het publiek voorgesteld worden, waarmee er vanuit de kynologie veel aandacht voor de pronkrug kwam. Dat jaar werd het ras ook officieel erkend in Nederland. Niet mevrouw Goedhart-Bakker maar haar man werd in benoemd tot de eerste raskeurmeester.
Pioniers in Nederland
Tot aan 1970 werden er 81 pronkruggen geboren uit 11 nesten in Nederland, door fokkers die als de pioniers van de promotie van de pronkrug als ras in ons land gezien worden. De kennels die in deze tijd actief waren zijn nog te vinden in het archief van de Raad van Beheer te Amsterdam. Namen verbonden aan deze kennels zijn Van de Stilbaar, Van ’t Zand, Campina’s van Staveren, Van de Tafelbaai en Chitambo’s. De Rhodesian Ridgeback Club Nederland telde in 1980 iets meer dan honderd leden. In 2014 bestond het ledenbestand al uit meer dan duizend personen.